Asbestkeuring: daarom!
Een asbestkeuring verzekert u ervan dat u zorgeloos kan wonen en werken.
Zo creëert u een veilige omgeving voor uzelf en uw familie.
Zo creëert u een veilige omgeving voor uzelf en uw familie.
Wettelijk verplicht
Een keuringsattest van uw asbest is verplicht bij de verkoop van uw woning – maar het is ook een voorwaarde om in orde te zijn met uw brand- en woningverzekering.Veiligheid eerst
Als uw asbestkeuring 100% positief is, loopt u geen risico op gezondheidsproblemen of milieuverontreiniging. Zo kunt u volop genieten van wat echt telt in het leven.Waarde van uw gebouw
Een geldige asbestkeuring kan de waarde van uw gebouw verhogen. Potentiële kopers zijn vaak bereid meer te betalen voor een woning met veilige, up-to-date keuringen.
Asbestkeuring Vereisten
Veiligheid voorop, professionele controle gegarandeerd!
Een asbestattest is het resultaat van een asbestinventarisatie van een gebouw. Op basis van deze
inventarisatie levert de OVAM voor elk gebouw een uniek asbestattest af.
Wanneer is een keuring verplicht?
Vanaf 23 november 2022 is een asbestattest verplicht bij de verkoop van woningen en gebouwen die voor
2001 zijn gebouwd. Tegen 2032 moet iedere eigenaar van een woning of gebouw dat voor 2001 is gebouwd
over een asbestattest beschikken. Bij verhuur is de eigenaar verplicht om een kopie van het asbestattest
aan de (nieuwe) huurders te bezorgen.
Vlaamse asbestafbouwbeleid
Dit asbestattest kadert in het Vlaamse asbestafbouwbeleid. De Vlaamse Regering wil zo snel mogelijk al
het aanwezige asbest in Vlaamse gebouwen en woningen, gebouwd voor 2001, in kaart brengen. Asbestwaarden
in slechte staat opsporen en verwijderen moet Vlaanderen tegen uiterlijk 2040 asbestveilig maken.
Herkeuring na onvolkomenheden
Als de keuring niet in orde is, vereisen aanpassingswerken een herkeuring om de veiligheid te
waarborgen. Het is van vitaal belang om ervoor te zorgen dat alle asbest voldoet aan de vereiste normen
en regelgeving.
Onze Locaties
Onze asbestkeuringen omvatten onder andere:
-
Visuele inspectieWe voeren een grondige visuele inspectie uit van het betreffende gebouw of materiaal om potentiële asbesthoudende materialen te identificeren. Onze keurders zijn getraind om de kenmerken en indicatoren van asbest op te merken.
-
Monstername en analyseIndien nodig nemen we monsters van verdachte materialen en sturen we deze naar geaccrediteerde laboratoria voor analyse. Op basis van de analyseresultaten kunnen we bevestigen of asbest aanwezig is en het type en de concentratie ervan bepalen.
-
Rapportage en aanbevelingenNa de asbestkeuring ontvang je een gedetailleerd rapport met onze bevindingen en aanbevelingen. Als asbest wordt aangetroffen, geven we advies over de beste aanpak voor verwijdering, beheer of sanering van de asbestmaterialen.
-
Begeleiding en nazorgOnze experts kunnen je begeleiden bij het nemen van de juiste maatregelen om de blootstelling aan asbest te minimaliseren. We bieden ook nazorg en vervolgkeuringen om ervoor te zorgen dat de asbestproblematiek effectief wordt aangepakt.
Vereiste Documenten
Hoe bereid ik een asbest keuring voor?
Om de inspectie vlot te laten verlopen, bereidt u best een paar zaken voor. Hier zijn enkele dingen
die u al kunt voorzien:

Factuur
Indien er sprake is van een verbouwing in het pand en op de factuur staat dat er geen asbest aanwezig
is, dient de factuur vooraf uitgeprint te worden.

Afgesloten sectie
Er mag tijdens de test geen afgesloten ruimte of sectie zijn, en de inspecteur moet overal naar binnen
kunnen, inclusief het dak.
Veelgestelde Vragen over Asbestkeuringen
Veelgestelde vragen
Misschien zit u nog met vragen rond de keuring van uw asbestkeuring. Hier vindt u alvast enkele
veelgestelde vragen én de juiste antwoorden. Contacteer ons gerust voor meer informatie.
Indien een asbestdeskundige een materiaal vaststelt met het productnormopschrift ‘NT’, mag hij dit
materiaal beschouwen als niet-asbestverdacht.
Aandachtspunt: De asbestdeskundige is in dergelijk geval zelf verantwoordelijk voor zijn eigen bepaling of hij een volledige toepassing of slechts enkele deelmaterialen beschouwt als niet-asbestverdacht, bijvoorbeeld als het opschrift ‘NT’ niet op alle onderdelen van de toepassing vermeld is (bijvoorbeeld een dak met meerdere golfplaten, een nokstuk, een dakrand, een ingebouwd verluchtingsrooster,…).
Indien een asbestdeskundige het opschrift ‘NT’ enkel vaststelt in een bewijsdocument, dient hij zelf de bruikbaarheid van deze bron na te gaan.
Aandachtspunt: De asbestdeskundige is in dergelijk geval zelf verantwoordelijk voor zijn eigen bepaling of hij een volledige toepassing of slechts enkele deelmaterialen beschouwt als niet-asbestverdacht, bijvoorbeeld als het opschrift ‘NT’ niet op alle onderdelen van de toepassing vermeld is (bijvoorbeeld een dak met meerdere golfplaten, een nokstuk, een dakrand, een ingebouwd verluchtingsrooster,…).
Indien een asbestdeskundige het opschrift ‘NT’ enkel vaststelt in een bewijsdocument, dient hij zelf de bruikbaarheid van deze bron na te gaan.
Op de databank wordt als asbesttoepassing ‘crepi’ gekozen, indien het gaat om crepi of
pleisterwerk aan buitenschil. ‘Pleisterwerk’ wordt gekozen indien het gaat om crepi of
pleisterwerk aan binnenstructuur.
De scope asbestcement in de buitenschil als onderdeel van de mijlpaal 2034 is ingegeven door de in
de literatuur beschreven verweringsproblematiek: alle dak- en gevelbekledingen, dakgoten,
rookgaskanalen en hemelwaterafvoerkanalen bestaande uit asbestcement, als ze zich aan de
buitenzijde bevinden. Glasalpanelen zijn niet onderhevig aan deze verweringsproblematiek, vermits
ze bedekt zijn door een harde, geëmailleerde laag.
Glasalpanelen zijn bovendien niet echt te categoriseren als gevelbekleding, maar als wanddeel zelf. Om die redenen vallen glasalpanelen niet onder de mijlpaal 2034.
Bevinden ze zich toch in een slechte staat (niet-laagrisico), dan vallen ze onder mijlpaal 2040. In tegenstelling tot glasalpanelen zijn structurele asbestcementpanelen wel onderhevig aan de verweringsproblematiek. Ze zijn echter, net als glasalpanelen, niet echt te categoriseren als gevelbekleding, maar als wanddeel zelf. De verwijdering ervan heeft dus een grotere impact op de constructies dan de verwijdering van gevelbekleding. Daarom vallen dergelijke panelen niet onder de mijlpaal 2034, maar in voorkomend geval onder de mijlpaal 2040.
Glasalpanelen zijn bovendien niet echt te categoriseren als gevelbekleding, maar als wanddeel zelf. Om die redenen vallen glasalpanelen niet onder de mijlpaal 2034.
Bevinden ze zich toch in een slechte staat (niet-laagrisico), dan vallen ze onder mijlpaal 2040. In tegenstelling tot glasalpanelen zijn structurele asbestcementpanelen wel onderhevig aan de verweringsproblematiek. Ze zijn echter, net als glasalpanelen, niet echt te categoriseren als gevelbekleding, maar als wanddeel zelf. De verwijdering ervan heeft dus een grotere impact op de constructies dan de verwijdering van gevelbekleding. Daarom vallen dergelijke panelen niet onder de mijlpaal 2034, maar in voorkomend geval onder de mijlpaal 2040.
Het Materialendecreet vermeldt de volgende definitie voor hechtgebonden asbesthoudende materialen:
asbesthoudende materialen waarin de asbestvezels in oorsprong sterk gebonden zijn door een
bindmiddel dat hoofdzakelijk bestaat uit cement, bitumen, mastiek, kunststof of lijm.
Anderzijds vermeldt het Ministerieel besluit Inspectieprotocol dat een asbestdeskundige verantwoordelijk is voor de bepaling van het bindmiddel, op basis van eigen plaatsbezoek, monstername en mogelijk ook het analyserapport van het asbestlabo.
Tegellijm, bedoeld om faiencetegels te bevestigen aan een drager, is een relatief nieuw gegeven in de asbestsector. Het materiaal wordt ook beschouwd als asbestverdacht. Deze tegellijm bestaat normaliter hoofdzakelijk uit cement, vaak in combinatie met gips of zand. Door toevoeging van water wordt het tegellijmpoeder kleverig. Met deze substantie worden de tegels aan de drager bevestigd. Later droogt de tegellijm uit. Dit uitgedroogde smeersel is vaak eerder brokkelig en poreus qua textuur; de kleverigheid of viscositeit verdwijnt nagenoeg.
Er kan gesteld worden dat de tegellijm dus als bindmiddel cement-gips bevat, met cement als hoofdzakelijk element. Toch kan de asbestdeskundige opmerken dat het materiaal in oorsprong (vanaf het moment dat het is uitgedroogd) niet voldoende sterk gebonden is om het te beschouwen als hechtgebonden. Een parallel proces merken we op bij pleisterwerk, waar de gipsmatrix ook eerst kleverig of papperig is tijdens het aanbrengen op de drager en later uitdroogt. In beide gevallen moeten we dus de kleverige fase zien als onderdeel van het productieproces, hier in situ bewerkstelligd.
Het is dus aan de asbestdeskundige om het bindmiddel te bepalen. Indien hij merkt dat de tegellijm bestaat uit cement, maar dat door de relatief grote aanwezigheid van zand en gips de matrix in oorsprong eerder niet sterk gebonden is, kan hij op de databank opteren voor ‘Andere’ bij bindmiddel. De asbestdeskundige kan er bijvoorbeeld ‘cement-gips’ noteren en kiezen voor de status van ‘niet-hechtgebonden’.
De zwarte lijm om vinyltegels mee vast te kleven heeft een andere samenstelling, bijvoorbeeld hars of kunststof, en is dus kleverig (hechtgebonden) in oorsprong, met lijm als hoofdzakelijk bindmiddel. Als je ‘lijm’ kiest als bindmiddel op de databank, wordt automatisch de link gelegd met ‘hechtgebonden’. Hetzelfde geldt voor bindmiddel ‘cement’.
Parallel met vinyltegels en zwarte lijm wordt, zoals in de case op de databank beschreven, ‘niet eenvoudig bereikbaar’ aangeduid als de asbestdeskundige bijvoorbeeld tegellijm kan vaststellen bij een bestaande beschadiging of opening in de met tegels bezette muur (of andere drager).
Anderzijds vermeldt het Ministerieel besluit Inspectieprotocol dat een asbestdeskundige verantwoordelijk is voor de bepaling van het bindmiddel, op basis van eigen plaatsbezoek, monstername en mogelijk ook het analyserapport van het asbestlabo.
Tegellijm, bedoeld om faiencetegels te bevestigen aan een drager, is een relatief nieuw gegeven in de asbestsector. Het materiaal wordt ook beschouwd als asbestverdacht. Deze tegellijm bestaat normaliter hoofdzakelijk uit cement, vaak in combinatie met gips of zand. Door toevoeging van water wordt het tegellijmpoeder kleverig. Met deze substantie worden de tegels aan de drager bevestigd. Later droogt de tegellijm uit. Dit uitgedroogde smeersel is vaak eerder brokkelig en poreus qua textuur; de kleverigheid of viscositeit verdwijnt nagenoeg.
Er kan gesteld worden dat de tegellijm dus als bindmiddel cement-gips bevat, met cement als hoofdzakelijk element. Toch kan de asbestdeskundige opmerken dat het materiaal in oorsprong (vanaf het moment dat het is uitgedroogd) niet voldoende sterk gebonden is om het te beschouwen als hechtgebonden. Een parallel proces merken we op bij pleisterwerk, waar de gipsmatrix ook eerst kleverig of papperig is tijdens het aanbrengen op de drager en later uitdroogt. In beide gevallen moeten we dus de kleverige fase zien als onderdeel van het productieproces, hier in situ bewerkstelligd.
Het is dus aan de asbestdeskundige om het bindmiddel te bepalen. Indien hij merkt dat de tegellijm bestaat uit cement, maar dat door de relatief grote aanwezigheid van zand en gips de matrix in oorsprong eerder niet sterk gebonden is, kan hij op de databank opteren voor ‘Andere’ bij bindmiddel. De asbestdeskundige kan er bijvoorbeeld ‘cement-gips’ noteren en kiezen voor de status van ‘niet-hechtgebonden’.
De zwarte lijm om vinyltegels mee vast te kleven heeft een andere samenstelling, bijvoorbeeld hars of kunststof, en is dus kleverig (hechtgebonden) in oorsprong, met lijm als hoofdzakelijk bindmiddel. Als je ‘lijm’ kiest als bindmiddel op de databank, wordt automatisch de link gelegd met ‘hechtgebonden’. Hetzelfde geldt voor bindmiddel ‘cement’.
Parallel met vinyltegels en zwarte lijm wordt, zoals in de case op de databank beschreven, ‘niet eenvoudig bereikbaar’ aangeduid als de asbestdeskundige bijvoorbeeld tegellijm kan vaststellen bij een bestaande beschadiging of opening in de met tegels bezette muur (of andere drager).
Dekstenen zijn apart aan te duiden en vallen niet automatisch onder de mijlpaal 2034, vooral
vanwege het formaat van dekstenen.
Dekstenen zijn dikker dan bijvoorbeeld golfplaten en leien en eroderen relatief gezien en gemiddeld genomen minder snel.
Dekstenen zijn dikker dan bijvoorbeeld golfplaten en leien en eroderen relatief gezien en gemiddeld genomen minder snel.
Een afdruipzonefiche wordt enkel opgesteld indien de combinatie asbestcementdak of
asbestcementgevel met bodem wordt vastgesteld. Hiermee wordt de dak- en gevelbekleding bedoeld die
valt onder de mijlpaal 2034. Wandplaten (blokken) die in feite een muur vormen en dekstenen horen
daar niet onder, noch opgeslagen golfplaten in het gras. Komt de afdruip op een terras, dan geldt
ook de afdruipzonefiche niet.
De afdruip moet rechtstreeks op de bodem terechtkomen.
De afdruip moet rechtstreeks op de bodem terechtkomen.
Vaak werden na de verbodsdatum voor het gebruik van (bepaalde) asbesthoudende materialen/vezels
toch nog voorraden opgebruikt. Om die reden is pleisterwerk en crepi asbestverdacht, ook datgene
aangebracht tussen 1980 en 2001. Er zijn gevallen bekend van asbesthoudend pleisterwerk en crepi
in deze periode, in gebouwen met diverse functies. Het asbestattest zal het asbestpassief in
Vlaanderen beter in kaart brengen. Mogelijk brengt dit ook verduidelijkingen en trends met zich
mee omtrent het historische gebruik van asbestvezels in pleisterwerk en crepi.